Een soort van blauw.
Een soort van blauw.
Het moet ergens in 1978 geweest zijn, dat ik de plaat:
“Kind of Blue” van Miles Davis voor het eerst hoorde. En eigenlijk is dat heel
vreemd, want de releasedatum van dat album was 17 augustus 1959. En het is nog vreemder
als je bedenkt dat m’n vader een rijkelijk gevulde platenkast had die
voornamelijk uit jazz en klassieke muziek bestond. Hij had echter geen enkele
plaat van Miles Davis, dus ook “Kind of blue” niet. Ik kan dat alleen verklaren
uit het feit dat ie voornamelijk geïnteresseerd was in zogenaamde “old school
jazz”; Louis Armstrong, Coleman Hawkins, Ben Webster; die jongens. Zelfs
Charlie Parker was hem een tikkeltje te heftig. Hij had er één plaat van, die
met “strings”; how boring. Maar Miles was gewoon te vernieuwend voor hem. Ik
sla er maar een beetje een slag naar, want ik heb hem er nooit over gehoord.
Toen ie kwam te overlijden, kon ik samen met m’n broer
z’n collectie verdelen, want moeders had niks met jazz. Ze vond het om met haar
eigen woorden te spreken; “vreselijke zenuwenmuziek”. En met Rudolf Schock und
Peter Alexander in ihrem Schrank, mag het duidelijk zijn dat haar muzieksmaak
onmogelijk te verenigen viel met die van m’n vader. Ondanks het feit dat de
oorlog nog altijd in de sixties en seventies een beetje doorsijpelde in het
doen en laten van m’n vader, mag het een wonder heten dat die
Duits/Oostenrijkse muziek überhaupt de voordeur heeft kunnen passeren. Binnen
de klassieke muziek konden ze elkaar overigens prima vinden. Het tweede pianoconcert
van Rachmaninov bijvoorbeeld, vonden ze beide prachtig. Evenals het virtuoze
pianogepingel van Chopin. En Mozart natuurlijk, maar ja, dat vind iedereen
mooi, daarmee maak je geen statement.
Dat er wel meer opmerkelijke hiaten in z’n collectie
zaten, werd nog eens duidelijk tijdens onze verdeelsessie. Zo stuitten we
opeens op een plaat van Billie Holiday. We wisten niet eens dat ie daar wat van
had, want die plaat heeft ie naar mijn weten nooit opgezet; althans niet waar
wij bij waren. Ook hier moet ik een slag slaan naar de werkelijke reden, maar
ik denk dat paps het allemaal te emotioneel en te deprimerend vond. Nou hield
Billie het zelf ook nauwelijks droog bij het zingen van “Strange Fruit”, want
over dat nummer hebben we het; ze ging er keer op keer letterlijk op stuk. Ik
kan me voorstellen dat dat bij m’n vader niet anders was. Hij was veel te
gevoelig voor die shit en trok dat gewoon niet. Toch zag hij het belang van het
nummer wel degelijk in, want anders schaf je het niet aan.
Nee, in zijn ogen moest muziek wel een beetje een
“feelgood” gevoel teweeg brengen. Zo werden Ella Fitzgerald en Rita Reys wel
tot in den treure gedraaid. ‘n Beetje “niks aan de hand jazz” vind ik dat; met
dat stomme “gescat”, waar de dames ook nog eens een reputatie mee hoog hadden
te houden: "Doohdah", "Be-bop", "Doo-wee"; als
het maar nergens over gaat. Weer het andere uiterste als je het vergelijkt met
Billie Holiday.
In 1978 was ik 22 en had allang een eigen muzieksmaak
ontwikkeld. Als ik televisiedeuntjes zoals die van; ja zuster, nee zuster;
Zwiebertje, Flipper, Batman en The Thunderbirds: tateretaaaa,
tateretateretateretaaaa, even buiten beschouwing laat, begon die met bands als
Deep Purple, Led Zeppelin, Santana en een hele stoet aanverwante gasten binnen
het prog-rock idioom. Later kwam daar het hele singer-songwriter gebeuren uit
de Amerikaanse West Coast bij.
Ik was net begonnen als eerstejaars studentje aan de
Academie Minerva te Groningen, toen ik verzeilt raakte op een feestje bij ene
Noortje van der Bij. Vraag me niet naar het hoe en waarom, ik zou het niet meer
weten. Hoogst waarschijnlijk haar verjaardag. Noortje kwam uit Borger, net als
m’n vriendin Harma. Ze kenden elkaar ook, hoorde ik achteraf; maar ik was
alleen op het feestje en kende Noortje eigenlijk helemaal niet. Ze studeerde
zoals waarschijnlijk iedereen op het feestje ook aan de kunstacademie. Ik weet
alleen nog dat de kamer van Noortje ergens in de buurt van de Oosterhaven, veel
te klein was voor de hoeveelheid mensen die ze had uitgenodigd. ‘k Voelde me
ook wat ongemakkelijk want ik kende werkelijk niemand. Daar waar anderen lekker
een praatje aanknopen over van alles en nog wat, gaat mij dat wat moeilijker
af. ‘k Ben van nature niet zo’n prater en verkoop wanneer ik de mensen
nauwelijks ken liever geen lulkoek. Wat echter later als het ijs eenmaal
gebroken is, makkelijk kan doorschieten in het andere uiterste.
Het was een feestje zoals zovele feestjes in die tijd
en waarvan je de meeste gewoon weer vergeet. Dat zat er bij deze natuurlijk ook
aan te komen, ware het niet dat er iets bijzonders gebeurde. De muziek was al
een tijdje stil toen Noortje een andere plaat opzette. Vanuit m’n ooghoek zag
ik dat ze een hoes in haar hand had die ik niet kende. Op zich al bijzonder,
want ik pretendeerde in die tijd wel zo’n beetje elke plaat te kennen. Op de
hoes ontwaarde ik een enigszins zwart blauwige foto van een donkere man met een
trompet. ‘t Zal wel “Soul” zijn, dacht ik kort door de bocht nog; totdat de
eerste noten van een piano en een akoestische bas zich aarzelend een weg door
de luidsprekers probeerden te banen. Onbestemd, verwachtingsvol uitmondend in
een basrifje die me meteen greep en niet meer losliet: “So What” heette de
track en ik dacht: what the fuck! Door de muziek van Van “The Man” Morrison was
ik inmiddels allang gewend geraakt aan blazers. Vroeger moest ik daar niets van
hebben. Gitaren daar ging het om; hoe harder hoe beter! Ook de rest van de
plaat die ik met veel moeite door al het geroezemoes van het rustig voort
babbelende gezelschap heen probeerde te volgen, klonk als niet van deze wereld.
Jazz….. ja, maar dan anders dan wat m’n vader altijd opzette. Het was duidelijk
experimenteler, maar ik vond het ook heel sfeervol en allerminst
ontoegankelijk; zoals zo vaak wordt beweerd van jazz. Ook het ontbreken van een
melodie zoals we dat in liedjes kennen was opmerkelijk. Later begreep ik dat de
muziek was opgebouwd uit modale toonladders of wel kerktoonladders die hun
oorsprong hadden in de Gregoriaanse kerkmuziek. Het zal. Ik heb geen enkele
muziekopleiding gehad of zo en moet het doen met die twee oren aan m’n hoofd en
m’n gevoel.
Dat Miles een antenne had voor de beste, maar vooral
juiste mensen om mee samen te werken, is inmiddels allang een understatement.
Gasten waarvan hij wist dat die iets konden toevoegen aan zijn muziek. Die
geprikkeld en geïnspireerd zouden raken, ook al was het gegeven minimaal, daar
had ie een neus voor als geen ander. Een paar schetsen, meer was het niet waar
hij mee op de proppen kwam. Je moet het vertrouwen maar hebben. In twee dagen
stond het er allemaal op. Onvoorstelbaar.
Het resultaat werd vanaf het begin omarmd en zou
uitgroeien tot de beste jazzplaat allertijden. En terecht, want nog steeds is
het ook één van mijn meest gedraaide platen ever. Een plaat die nooit verveeld
en daar zijn er niet zoveel van. De “Goldberg Variaties” van Bach, ja
natuurlijk! “Sargent Pepper” van The Beatles wordt altijd genoemd, maar ik vind
“Revolver en “Abbey Road” eigenlijk beter. “Pictures at an exhibition” in de
bewerking van Ravel, absoluut! Voor menigeen gek misschien, maar het
debuutalbum van Rickie Lee Jones zet ik nog regelmatig op, of “Aja” van Steely
Dan. Wat trouwens een band is die vanaf het begin erg met de jazz liep te
flirten. De zanger/toetsenist/componist Donald Fagen beantwoorde ooit de vraag,
welke plaat hij wel had willen maken met “Kind of Blue” van Miles Davis. ’t Is
maar even dat je het weet.
Het album is in al die jaren ook nooit uit de
catalogus verdwenen. De heruitgaven zijn legio. Ik heb zelf alleen al 3 CD
versies en 5 plaat-versies in de kast staan. Variërend van een gewone Hollandse
persing, een Amerikaanse audiofiele persing op 180 grams vinyl, een Japanse
persing (omdat die platen inclusief de hoezen er altijd vlekkeloos uitzien),
als dubbel LP met extra bonus materiaal, tot zelfs een mono-versie aan toe;
(waarom in godsnaam?) verzamelaarsdeformatie? En als klap op de vuurpijl de
“50th. Anniversary edition” boxset! Werkelijk een rib uit je lijf, maar dan heb
je ook wat. Al was het alleen al om het prachtige fotoboek dat erbij wordt
geleverd. Op het internet worden inmiddels de gekste prijzen geboden voor dit
item.
Een paar jaar geleden kon je “Kind Of Blue” in een
gewone CD uitgave heel goedkoop op de kop tikken. Ik besloot toen in m’n
enthousiasme, iedereen uit m’n vriendenkring die een beetje serieus met muziek
bezig was, de CD cadeau te doen. Een soort van missie werd het. Het evangelie
van “Kind of Blue”. Nou moet je met het opdringen van je eigen smaak en ideeën
erg oppassen, want niet iedereen is ervan gediend. Je hoeft alleen maar naar
religies te kijken en je weet waar het toe kan leiden. Voor je het weet raak je
vrienden kwijt en dat is nou ook weer niet de bedoeling; al zal dat in dit
geval niet zo’n vaart lopen. De meesten kenden de plaat niet, al hadden ze er
soms wel vaag iets over gehoord. Ook bij de naam van Davis ging niet meteen een
belletje rinkelen. Dat geeft niet, want bedacht ik me, bij het beluisteren van
de muziek zou alles anders worden. Dat viel tegen. Een enkeling reageerde een
paar dagen later enthousiast. Bij anderen heb ik er na verloop van tijd maar
naar gevraagd en toen bleek dat ze hem soms niet eens helemaal hadden
uitgeluisterd; het zei hun niets. Ik ben toen ook maar gestopt met het uitdelen
van die CD. ‘k Kon m’n geld wel beter besteden. Muzieksmaak is iets heel
persoonlijks. Je kunt niet verwachten dat iedereen hetzelfde mooi vind.
Gelukkig maar. Ik troost me met de gedachte en woorden van één van de grootste
jazzfans van Nederland, Jules Deelder: “als iedereen jazz mooi gaat vinden, is
er iets ernstig mis met die muziek en zou er voor mij geen zak meer aan zijn”.
Vandaag is het precies 55 jaar geleden dat de plaat
verscheen. Wat een mijlpaal! Toen en nu nog steeds.
17 augustus 2019
Reacties
Een reactie posten